
Jurisprudentie
AA9438
Datum uitspraak2000-12-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/02307
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/02307
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER.
Nr. 98/02307
13 december 2000
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK.
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Heerlen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd bureau belastingheffing van de gemeente Heerlen (hierna: de ambte-naar) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak aan de A-hof nr.P te Heerlen (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
De mondelinge behandeling.
Deze heeft plaatsgevonden op 29 november 2000. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de ambtenaar de heer Z.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 13 december 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden.
1. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat niet in geschil is dat de door de ambtenaar voor de onroerende zaak vastgestelde Woz-waarde op zichzelf juist is en dat zijn grief is dat de ambtenaar het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij de Woz-waarde van andere onroerende zaken op een (verhoudingsgewijs) te laag bedrag heeft vastgesteld. In dat verband heeft hij ter zitting aangevoerd "dat het enige is dat wij willen worden vergeleken met de voormalige premie-A woningen aan de B-straat". Later ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd niet in te zien waarom "niet kan worden vergeleken met de voormalige premie-B woningen aan de C-hof".
2. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan alleen sprake zijn indien feitelijk gelijke gevallen aan de orde zijn. Bij onroerende zaken zijn de waardebeïnvloedende omstandigheden velerlei. Een iets ruimere ligging kan al een rol spelen. Daarom is in het kader van de waardevaststelling met betrekking tot onroerende zaken niet snel sprake van feitelijk gelijke gevallen, zeker niet indien onroerende zaken aan verschillende straten/hofjes zijn gelegen. In dit verband heeft de ambtenaar ter zitting onweersproken gesteld dat het bij de woningen aan de B-straat gaat om woningen welke aan een doorgaande straat zijn gelegen en bij de woningen aan de A-hof om woningen aan een (rustiger) hofje, zodat het Hof daarvan als vaststaand uitgaat. Om die reden al is derhalve bij de woningen aan de B-straat en bij de woningen aan de A-hof geen sprake van feitelijk gelijke gevallen, waar het de waardebeïnvloedende omstandigheden betreft. Ook is niet aannemelijk geworden dat het bij de onroerende zaak enerzijds en de aan de C-hof gelegen (voormalige) premie-B woningen anderzijds gaat om, wat de waardebeïnvloedende omstandigheden betreft, feitelijk gelijke gevallen. Belanghebbendes stelling in dit verband dat "een verschil in type woning zich moet vertalen", geeft, gelet op het vorenstaande, een te onvolledig beeld van de zeer gevarieerde werkelijkheid van de waardebeïnvloedende omstandigheden.
3. In het kader van belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel merkt het Hof verder op dat omtrent een beleid of oogmerk van de ambtenaar om onroerende zaken welke niet aan de A-hof zijn gelegen anders te behandelen dan de woningen aan de A-hof, niets aannemelijk is geworden. In dit verband heeft de ambtenaar ter zitting verklaard dat de "andere straten beperkt met de A-hof vergelijkbaar zijn", daarmee aanvoerend dat de A-hof verschilt van andere wijken.
4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de ambtenaar. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het Hof acht geen termen aanwezig de ambtenaar met toepassing van artikel 5, lid 7, tweede volzin van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, te gelasten aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,-- te vergoeden.
De proceskosten.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 13 december 2000 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 december 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.